Steenbergen – Met een ferme handdruk hebben wethouder Cor van Geel van de gemeente Steenbergen en directeur Chantal van Spaendonck van het Care Innovation Center West-Brabant (CIC) de intentieovereenkomst bekrachtigd waarin zij hebben afgesproken dat zij zich gezamenlijk blijven inzetten voor zorgvernieuwing en de aandacht hiervoor bij het publiek.
Intentieovereenkomst
Zij gingen deze intentieovereenkomst vanmorgen met elkaar aan, in het bijzijn van onder anderen de vrijwilligers die onlangs de pop-up store van het Huis van Morgen in Steenbergen hebben bemand. Wethouder Cor van Geel nam de gelegenheid te baat om deze vrijwilligers van de Stichting Welzijn Ouderen Steenbergen – met een cadeaubon – hartelijk te bedanken voor hun inzet.
Compliment
Chantal van Spaendonck roemde de medewerking van alle betrokkenen, waardoor het ook in een relatief kleine gemeente als Steenbergen uitstekend mogelijk is gebleken om een pop-up store van het Huis van Morgen te laten functioneren. Eerder gebeurde dat namelijk in veel grotere plaatsen, zoals Utrecht en Maastricht. ,,Steenbergen verdient een groot compliment,’’ stelt de directeur van het CIC. Het Care Innovation Center is de initiatiefnemer van het Huis van Morgen, dat z’n vaste vestiging heeft op de zorgboulevard van het Kellebeek College in Roosendaal.
Goed voor iedereen
Van 13 september t/m 21 oktober trok de ‘tijdelijke winkel’ in Steenbergen een kleine 500 ‘zeer geïnteresseerde belangstellenden’. ,,Een mooi aantal,’’ vindt de wethouder. ,,Mensen tonen immers vaak pas interesse voor zoiets, wanneer zij er zelf of in hun naaste omgeving mee te maken krijgen.’’
Precies om die reden, is voortdurende aandacht nodig voor ontwikkelingen en innovaties in de zorg, waarmee mensen langer zelfstandig kunnen blijven. ,,Dat levert een win-win-win situatie op,’’ aldus Van Geel. ,,Voor de direct betrokkenen omdat zij met de nieuwste hulpmiddelen langer zelfstandig kunnen blijven, voor hun naasten omdat die ontlast worden, en voor de gemeente omdat je zodoende het moment kunt uitstellen waarop een beroep gedaan wordt op de Wet maatschappelijke ondersteuning.’’